Ik leef in een land waar stilte veiligheid biedt en geloof verborgen moet blijven. Hier in Noord-Korea wordt elk aspect van het leven gecontroleerd – waar we werken, wat we zeggen, zelfs wat we denken. Het imago van onze leider is overal en loyaliteit aan hem wordt boven alles geëist. Vragen stellen of anders geloven wordt beschouwd als verraad.

Ik kan niet openlijk samenkomen met anderen die Jezus volgen. We fluisteren onze gebeden in het donker, zingen zonder geluid en verbergen het Woord in ons hart, omdat het bezitten van een Bijbel de dood kan betekenen. Ik heb broeders en zusters gekend die 's nachts werden weggevoerd en nooit meer terugkeerden. Er wordt gezegd dat tienduizenden gelovigen lijden in gevangenkampen – soms hele families veroordeeld vanwege het geloof van één persoon. Toch bidden we. Toch geloven we.

Zelfs in de duisternis voel ik de nabijheid van Christus. Zijn aanwezigheid is onze kracht en onze vreugde. Wanneer we Zijn naam niet hardop kunnen uitspreken, leven we die in stilte – door vriendelijkheid, moed en vergeving. We geloven dat de oogst hier rijp is, dat de gebeden van gelovigen over de hele wereld de muren van angst en controle doen schudden. Op een dag weet ik dat dit land vrij zal zijn – en dat de naam van Jezus weer luidkeels over de bergen van Korea zal worden gezongen.

• Bid voor de ondergrondse gelovigen van Noord-Korea om standvastig en verborgen in Christus te blijven te midden van voortdurend gevaar. (Kolossenzen 3:3)

• Bid voor de gevangen heiligen — dat zelfs in werkkampen de aanwezigheid van Jezus hen zou troosten en versterken. (Hebreeën 13:3)

• Bid voor gezinnen die door vervolging uiteen zijn gescheurd, dat God hen zal beschermen en op Zijn perfecte moment weer zal herenigen. (Psalmen 68:6)

• Bid voor het licht van het evangelie om de muren van angst en leugens te doorbreken en waarheid en vrijheid te brengen aan deze natie. (Johannes 8:32)

• Bid voor de dag waarop Noord-Korea zijn stem zal verheffen in aanbidding en zal verklaren dat alleen Jezus Christus Heer is. (Habakuk 2:14)